Daniel Dewaele, Ontwakend Jodendom
Het
epos dateert uit de twaalfde eeuw voor chr., en werd aangetroffen in de koninklijke bibliotheek van Assurbanipal (r.669-630) in Ninive. Het spijkerschrift werd in de 19de eeuw ontcijferd, en tot consternatie van velen las men hier een versie van het bijbelverhaal over Noah. Nu vertelt een zekere
U-napistjim aan Gilgamesh hoe de goden hadden besloten een vloed te zenden om de mensheid te vernietigen. De god Ea verwittigde Ut-napistjim daarvan, zodat die in een boot gered werd, samen met zijn familie en dieren. Aan de oorsprong van dit werk liggen enkele Sumerische verhalen over Gilgamesh, gevolgd door Babylonische versies, vanaf 1800 voor Chr. (p.414)
Het was eind 1872 toen de Engelse George Smith de ontdekking wereldkundig maakte van een Babylonische versie van het bijbelse zondvloedverhaal. "De bijbel is eigenlijk
een kopie", blokletterden de kranten. Het was een hele sensatie, de christenheid was geschokt. Er waren opvallend veel overeenkomsten tussen het bijbelse en Mesopotamische zondvloedverhaal. Een god die opdracht geeft tot een zondvloed, een mens die door een andere god opdracht krijgt een boot te bouwen om zijn gezin en dieren te redden, de vloed zelf, het stranden op een bergtop,... Er was geen twijfel aan dat het Babylonische verhaal het bijbelse had geïnspireerd. (p.420)