DE JODEN EN JEZUS CHRISTUS :
"De Joden, zo hield Mendelssohn staande, aanvaardden de ethische kern van Jezus'leer
en de inspirerende schuldeloosheid van zijn leven en van wat hij preekte.
Maar juist daardoor ontkenden ze ook de eigenschappen die na zijn dood aan hem waren toegedicht.
Jezus had zelf nooit een Godgelijke goddelijkheid geclaimd; hij had er nooit om gevraagd te worden aanbeden, noch had hij gedurende zijn gehele levenstijd ook maar de minste intentie getoond om de religie van zijn voorvaderen, die hij immers zelf ook praktiseerde, omver te werpen" (p.358)
"Het was heel gebruikelijk dat protestantse Nederlanders zichzelf beschouwden als het nieuwe uitverkoren volk,
door wonderen gered van de afgoden dienende, beeltenisgekke katholieken..." (p.204).